Lezen·Schrijven

Het museum van gevonden voorwerpen – hoofdstuk 1

Op 14 mei verschijnt ‘Het museum van gevonden voorwerpen’. Voor iedereen die nieuwsgierig is, is hier alvast het eerste hoofdstuk. Veel leesplezier!

– – –

Ik heb een auto gestolen.

Geen echte natuurlijk. Ik bedoel maar, dat zou ik nooit durven. Gewoon een speelgoedautootje dat een klant bij mijn kassa vond, van een kind dat het had laten liggen. Voor ik het wist, hadden mijn vingers het in hun greep en belandde het in de zak van mijn werkbroek. De hele dag heb ik aan de bobbel gevoeld die het metalen voorwerp veroorzaakte. Ik bedacht zelfs al wat ik zou zeggen als iemand zou vragen wat ik daar had zitten. Hele verhalen heb ik verzonnen. Maar dat was totaal overbodig, want nu ben ik thuis en niemand heeft me erop aangesproken. Gelukkig maar. Ik ben de slechtste leugenaar ooit.

Zonder duidelijk doel voor ogen zet ik het stuk speelgoed op de brede, eikenhouten vensterbank van mijn kamer neer. Een tijdelijke verblijfplaats, want daar kan ik het natuurlijk niet laten staan. Dan ziet mijn moeder het en vraagt ze me waar ik het vandaan heb. Mijn vader is een ander verhaal. Die zal klakkeloos aannemen dat het een rondslingerend oud speeltje van mijn broertje is.

Op sommige plekken is de rode verf al afgesleten en piept het metaal eronderuit. Gehavend. Gebruikt. Om de een of andere reden doet dat me aan mezelf denken, al klinken de woorden iets te dramatisch om helemaal van toepassing te zijn. Gedeukt zou beter bij me passen.

‘Diede?’

Net op tijd weet ik het autootje te verstoppen achter de donkerblauwe pot van de cactus die ik twee jaar geleden van mijn oma heb gekregen. Met een vragende blik in mijn ogen draai ik me om naar mijn moeder, die mijn kamer binnenkomt. ‘Wat is er?’

‘Ik was vergeten te zeggen dat de nieuwe buren vanavond langskomen om kennis te maken.’ Om haar heen hangt de geur van de haarlak die haar halflange, donkerblonde krulkapsel in model moet houden om er op haar best uit te zien voor de buren in kwestie.

‘Oké.’ Eerlijk gezegd was ik het hele bestáán van de nieuwe buren vergeten. Ik weet dat ze ergens deze week hun intrek hebben genomen in het huis aan de andere kant van de oprit, maar ik heb ze nog niet in levenden lijve gezien. Niet dat het me iets kan schelen. De oude buren zagen we ook alleen maar als we ze toevallig op straat tegenkwamen.

‘Er is een jongen van jouw leeftijd bij.’

Die woorden trekken mijn aandacht, maar niet op een positieve manier. ‘Als je maar niet weer de hele tijd van die rare opmerkingen gaat maken. Dan blijf ik hier zitten.’

Mijn moeder lacht zogenaamd onschuldig. ‘Ach, ik maak alleen maar grapjes, dat weet je toch?’

Gelooft ze het zelf? Volgens mij denkt mijn moeder dat er iets mis met me is vanwege elk gebrek aan een teken van actie in mijn liefdesleven. Het is dat of ze denkt dat ik lesbisch ben. Misschien allebei. Dat eerste klopt naar mijn mening wel, maar dat laatste sowieso niet. Niet dat het haar iets aangaat.

‘Ze komen rond een uur of acht.’ Na die woorden draait mijn moeder zich weer om en beent terug naar de trap. Dit soort bliksembezoekjes ben ik wel van haar gewend. Mijn moeder brengt nooit veel tijd door op mijn kamer. Wat ik eerlijk gezegd meestal niet erg vind. Dit is mijn veilige plek. Als ik aandacht van haar wil, ga ik wel naar beneden – en dan let er meestal nog steeds niemand op me, waardoor ik het uiteindelijk maar opgeef.

Als haar voetstappen eenmaal ver genoeg weg klinken, haal ik de auto weer tevoorschijn. Ik heb geen idee wat ik ermee moet, ik weet alleen dat ik de kleur mooi vind. Moet ik hem bewaren voor mijn eigen kinderen ooit? Wie neemt er dan ook een autootje van een onschuldige koter mee naar huis? Zoiets kan alleen ik verzinnen. Geen wonder dat mijn moeder denkt dat er iets mis is met me, het is vandaag wel weer bewezen dat ze daar gelijk in heeft.

Pas als de kenmerkende piep van onze opengaande poort zijn weg door mijn openstaande raam baant, zet ik me ertoe naar beneden te gaan. Al tijdens het afdalen van beide trappen naar de begane grond hoor ik vanuit de tuin de vrolijk kletsende stemmen van mijn ouders. Die gedragen zich natuurlijk weer als het perfecte stel.

Als ik door het crèmekleurige vliegengordijn heen de veranda achter ons huis op stap, valt mijn blik meteen op de jongen die met zijn handen in de zakken van zijn gebleekte spijkerbroek staat. Donker stekelhaar, lichtroze T-shirt, witte sneakers… Niks veranderd sinds de laatste keer dat ik hem zag.

Zijn blik kruist de mijne en blijft daar hangen terwijl hij een paar passen bij mijn moeders bloembed met fuchsia’s vandaan zet, mijn kant op. ‘Diede.’

‘Robin,’ imiteer ik zijn toon. Serieus, hij? Uit alle potentiële buurjongens ter wereld heeft het lot iemand gekozen die ik al ken? Ik verbreek het oogcontact en laat mijn schouders hangen. Daar gaat mijn hoop op een nieuwe start.

‘Jullie kennen elkaar?’ Aan de toon van mijn moeders stem te horen had ze dit niet aan zien komen. Dat maakt dan twee van ons.

Ik negeer mijn moeder en ga verder met het stom aanstaren van de jongen tegenover me. ‘Was jij niet verhuisd?’

‘Ja, klopt. En nu wonen we dus weer hier. Hoi.’

‘Hoi,’ reageer ik ongemakkelijk. Wat moet ik verder zeggen? Elk van mijn oud-klasgenoten is op de hoogte van mijn gebrek aan sociale vaardigheden, inclusief hij.

‘Waar kennen jullie elkaar van?’ komt mijn moeder weer tussenbeide. Voor de verandering kan ze haar nieuwsgierigheid weer eens niet in bedwang houden. Helemaal omdat Robin een jongen is natuurlijk. Als ik jongens ken, móét ze dat wel weten. Er zou maar iets gebeuren dat erop wijst dat ik niet met vijftien katten in een appartement eindig. Tss.

‘Van school,’ antwoord ik naar waarheid. Ik bedoel maar, waar zou ik hem anders van moeten kennen? Van de plaatselijke vereniging voor ongekende losers?

‘O.’ Dat is duidelijk niet het antwoord waarop mijn moeder gehoopt had. ‘Wat toevallig. Jij heet dus Robin?’ De schijnheiligheid spat van haar stem terwijl ze haar hand uitsteekt naar onze nieuwe buurjongen.

Beleefd schudt Robin de hand. ‘Ja. Aangenaam kennis te maken.’

Ik weersta de neiging om te kotsen en stap met een schijnheilige glimlach waar mijn moeder trots op kan zijn op de nieuwe buurvrouw af voor mijn eigen rondje handen schudden. ‘Hallo, ik ben Diede.’

‘Hallo Diede, ik ben Carmen, de moeder van Robin.’

Dat lijkt me duidelijk. Ik reageer er dan ook verder niet op en stap op de man af die de vader van Robin moet zijn. Bij hem herhaal ik het voorstelgedoe.

Pas wanneer ik me om wil draaien om terug de keuken in te vluchten, zie ik het meisje dat half verscholen tussen haar vader en de poort staat. Ik neem aan dat het om Robins jongere zusje gaat. Wat zou een meisje van een jaar of zestien anders in onze tuin doen? Het is niet alsof mijn broertje mensen uitnodigt of zo. Bovendien mag ze dan wel van Jurres leeftijd zijn, hij heeft nog steeds geen enkele interesse in meisjes.

De nieuwe buurman legt zijn hand op de in een donkerblauwe longsleeve gehulde onderrug van zijn dochter en duwt haar onze kant op. ‘Ze bijten niet, hoor.’

Ik hou mijn hand al in de aanslag om geheel volgens alle sociale normen die van haar te schudden als ik haar gezicht pas goed zie. De linkerhelft ervan is bobbelig en lichtrood. Het kost me moeite om er niet als een totaal onbeleefd persoon naar te blijven staren terwijl ik mezelf voorstel. ‘Diede.’

‘Sabrina,’ zegt ze zachtjes, haar ogen op de grond gericht. Haar schouders staan gespannen en ze bijt op haar lip. Moest ze tegen haar wil in mee van haar ouders? Ik kan zo horen wat mijn moeder tegen mij zou zeggen als wij op bezoek zouden gaan bij nieuwe buren. Het is wel zo netjes om jezelf even voor te stellen. Alsof ik dat niet weet. Ik ben geen klein kind meer, ook al lijken mijn ouders te denken van wel. Dat maakt het alleen nog niet makkelijk om nieuwe mensen te ontmoeten.

Ook mijn ouders schudden iedereen de hand, waarna mijn moeder vraagt wie er koffie lust. Zodra ze zich naar de keuken haast om die te zetten, vlucht ik achter haar aan. Helpen met de koffie is een uitstekend excuus om even met niemand te hoeven praten.

‘Wil jij ook koffie?’ vraagt mam zogenaamd achteloos terwijl ze de koffiemelk uit de koelkast pakt. ‘Robin drinkt het ook.’

‘En als hij in de Maas springt, moet ik dat ook doen? Ik lust geen koffie en dat weet je best. Dat heeft niks met leeftijd te maken.’ Dit soort dingen zegt ze iedere keer als ze iemand van mijn leeftijd ontmoet die koffie drinkt. Met opeengeklemde kaken trek ik de koelkastdeur open om de colafles eruit te pakken. ‘Sabrina wilde ook cola, toch?’

In plaats van te reageren, gaat ze stug door met koffiezetten. Dat is typisch mijn moeder. Het draait er altijd op uit dat zij op haar teentjes getrapt is omdat ze mij behandelt alsof ik achterlijk ben.

Nou ja, dan niet. Als Sabrina toch iets anders wil drinken, ga ik het wel voor haar halen. Dan heeft mijn broertje geluk en staat er ook een glas drinken voor hem klaar, als hij tenminste van plan is vandaag nog naar beneden te komen. Hoewel die kans niet erg groot is. Zou hij dit jaar al meer dan vijf mensen gezien hebben? Waarschijnlijk niet.

Inmiddels is mijn vader druk bezig met het in stukken snijden van een cake die mijn moeder vanmiddag met de wekelijkse boodschappen moet hebben meegenomen uit de supermarkt, wat betekent dat alle afgevaardigden van ons gezin momenteel in de keuken staan. Mooi niet dat ik als eerste naar buiten ga. Ik heb echt geen zin om daar met die mensen een beetje in een ongemakkelijke stilte te zitten. Daarom doe ik alsof ik heel geïnteresseerd ben in de kalender die naast de magnetron hangt.

Voor komende week is de pagina angstvallig leeg. Wat maar goed is ook, want het grootste deel van mijn aandacht is nog steeds bij mijn familie en niet bij de woorden die voor mijn ogen staan. In de kolom met mijn naam erboven staan alleen mijn werktijden en bij mijn ouders staat een afspraak met onze gezinscoach Harriët voor morgen om negen uur. Geen wonder dat ik zo’n saai leven heb, dat zit gewoon in de familie.

Ik word uit mijn gedachten opgeschrikt door een harde bonk die van boven klinkt. Mijn blik schiet naar het plafond, alsof ik verwacht dat naar beneden te zien komen. Hoewel dat niet gebeurt, volgt er wel een gedempte scheldkanonnade.

Mijn moeder slaakt een zucht. ‘Is het weer zover?’

‘Tja,’ zegt mijn vader slechts. Helaas is dit soort achtergrondgeluid voor ons niks opvallends. Ik hoop alleen dat de nieuwe buren het niet gehoord hebben.

Welk gebruiksvoorwerp zou het dit keer te verduren hebben gekregen? Vorige week sloeg Jurre nog een gat in zijn bureau en hij liet recentelijk ook de afstandsbediening van zijn televisie in tientallen stukken op de vloer kapot barsten.

Eindelijk loopt mijn vader naar buiten. Zodra hij naast de nieuwe buurman plaats heeft genomen op de loungebank, ga ik achter hem aan. Vragend kijk ik mijn nieuwe buurmeisje aan. ‘Jij wilde cola, toch?’

‘Ja,’ antwoordt ze schuchter. Haar lange, blonde haar hangt inmiddels zorgvuldig gerangschikt voor het beschadigde deel van haar gezicht. Het ziet eruit alsof ze uren voor de spiegel geoefend heeft om haar onvolmaaktheden te verbergen.

Ik pak een viltje en zet een van de glazen voor haar neer. Met het andere ga ik op de houten bank van onze picknickset zitten. Op de loungebank is nog maar één plek vrij en die valt onder het alleenrecht van mijn moeder. Niet dat ik het erg vind. Hier kan ik de tafel als rugleuning gebruiken.

‘Dus jullie komen hier uit de buurt?’ informeert mijn vader.

De nieuwe buurvrouw knikt. Ze heeft dezelfde donkere haarkleur als Robin en draagt een simpele, zwarte jurk. ‘Oorspronkelijk wel, maar we hebben drie jaar in Amersfoort gewoond.’

‘Vanwege mijn werk,’ voegt haar man, die zich aan me heeft voorgesteld als Hendrik, eraan toe. ‘Ik ben IT-specialist. De afgelopen drie jaar heb ik geholpen de IT-afdeling van ons kantoor in Amersfoort te verbeteren.’

Ik herinner me inderdaad dat Robin destijds zei dat hij naar Amersfoort ging verhuizen. Hoewel na de derde de klassenindeling helemaal zou veranderen vanwege de profielkeuze, was het afscheid voor hem meer dan na de zomervakantie in een andere samenstelling zitten. En nu is hij dus weer terug.

Carmen richt zich tot mij. ‘Dus jullie hebben bij elkaar in de klas gezeten? Dan moet jij nu ook al studeren, of niet?’

‘Ik begin na de zomer aan een nieuwe opleiding.’

‘Wat ga je doen?’

‘Communicatie.’ Want dat past natuurlijk net zo goed bij iemand zoals ik als journalistiek. Stiekem ben ik doodsbang. Ze hebben me op mijn eerste opleiding niet voor niks een bindend negatief studieadvies gegeven. Maar wat moet ik anders? Er is geen enkele andere opleiding die ik interessant genoeg vind en waar ik me nu nog voor kan aanmelden. Gelukkig weten de nieuwe buren dit allemaal niet. Zij zien mij als een meisje dat alle mogelijkheden nog voor zich open heeft liggen.

‘Ik doe culturele en maatschappelijke vorming,’ mengt Robin zich in het gesprek.

Om iets te doen te hebben met mijn mond, neem ik een slokje van mijn cola. Wat moet ik hier nou weer op zeggen? Is het de bedoeling dat we nu over opleidingen gaan kletsen? Dat wil ik helemaal niet.

Gelukkig word ik gered door mijn moeder die naar buiten komt met de koffie. Een voor een deelt ze de kopjes uit aan het bezoek, aan mijn vader en haarzelf. Dan gaat ze op de vrije plek op de bank zitten. ‘Is de verhuizing een beetje goed verlopen?’

De buren werpen elkaar een blik toe waarvan de betekenis me ontgaat, waarna de nieuwe buurvrouw antwoord geeft. ‘Ja hoor. We wachten nog op wat nieuwe meubels, maar verder is alles prima gegaan. Jullie moeten maar eens op de koffie komen als we helemaal gesetteld zijn.’

‘Doen we,’ stemt mijn moeder meteen in. Natuurlijk, gluren bij de buren, die kans kan ze niet laten schieten.

Ik zet mijn cola op het daarvoor bestemde viltje neer en hoop dat ik snel een excuus vind om ertussenuit te knijpen. Deze kennismaking heeft wat mij betreft alweer lang genoeg geduurd.